Een provinciaal Amsterdammertje
De Nederlandse klokkenindustrie heeft in de afgelopen eeuwen veel soorten klokken voortgebracht, bekende voorbeelden hiervan zijn de Haagse klok, de stoelklok en de staartklok. Vaak zijn de klokken door hun specifieke kenmerken en door goed gedocumenteerd vergelijkingsmateriaal duidelijk aan een streek in Nederland en een periode toe te kennen . Hoe anders is het met de hier afgebeelde klok (zie afbeelding 1).
De eerste indruk die ontstaat bij het zien van de klok is dat het een kruising lijkt tussen een Amsterdammertje en een Friese staartklok. Het model oogt Amsterdams en ook de signatuur op de wijzerplaat “Van Oosterum Amsterdam” lijkt dit te bevestigen. Daar tegenover staat dat de “sobere” eiken kast, de staart en de beschilderde wijzerplaat dit enigszins tegenspreken.
Ook het uurwerk (afbeelding 2) komt in eerste instantie Hollands over, het heeft dubbelslagwerk met kwartierslag. Maar na wat langer en beter kijken blijken er veel kenmerken te zijn die opmerkelijk zijn.
Uit de omschrijving van het veilinghuis waar de klok gekocht is, blijkt dat zulke tegenstrijdige kenmerken al snel leiden tot een, mijns inziens, verkeerde conclusie. Namelijk “een 19e eeuwse kast met een uurwerk afkomstig uit een Amsterdammertje (18e eeuw)”.
Kortom een klok die een serieuze beschouwing waardig is.
Afbeelding 2 |
De kast
De kast is gemaakt van eikenhout en heeft een mooie patina, de afmetingen van de kast zijn: 82cm hoog, 37cm breed en 17,5cm diep. De kap heeft duidelijk Amsterdamse invloeden maar is bij lange na niet zo rijk uitgevoerd als een hoofdstedelijk exemplaar. Aan de bovenzijde van de kap is duidelijk te zien dat op beide hoeken en op de top ornamenten aanwezig zijn geweest. Van welke vorm deze zijn geweest is niet meer te achterhalen. De kap is voorzien van zijruitjes, is naar voren toe afneembaar en heeft een deurtje om toegang tot de wijzerplaat te geven. Het taps toelopende en afgeplatte topstuk van de kap valt op door z’n vorm en komt ook weleens voor bij Friese staande klokken.
De staart van de kast is relatief kort heeft een provinciale uitstraling, er is echter weinig gelijkenis met de staart van een Friese staartklok. Het schuifmechanisme, waarbij de gehele voorzijde van de staart naar beneden schuift, om bij de slinger te kunnen, is bij deze klok niet aanwezig. Er zijn ook geen sporen te vinden die aangeven dat dit ooit zo geweest is. Om toch bij de slinger te kunnen is een luikje gemaakt dat er zo uit te nemen is. Alhoewel een klein luikje om bij de slinger te kunnen ongebruikelijk is, zijn er geen redenen om aan te nemen dat het luikje niet origineel is.
Dan is er de combinatie kast en uurwerk. Het uurwerk past goed in de kast en de wijzerplaat staat keurig voor het bijbehorende venster. De plank waar het uurwerk op staat is niet opgehoogd en de schroeven om het uurwerk mee vast te zetten passen goed. In de plank waar het uurwerk op staat, zijn ondiepe sleuven gemaakt waar de platines van het uurwerk precies in passen. Het voordeel van deze sleuven is dat het uurwerk makkelijker in de kast te schroeven is en dat het uurwerk niet op het plankje kan schuiven.
Al met al is met redelijke zekerheid te stellen dat de kast en het uurwerk origineel zijn en bij elkaar horen.
De wijzerplaat
De wijzerplaat (afbeelding 3) is gemaakt van ijzer en is aan de achterzijde voorzien van rode menie. Aan de achterzijde zijn ook, zoals gebruikelijk, de schijven voor datum en stand van de maan bevestigd.
Afbeelding 3 |
De cijferring zelf is duidelijk een keer overschilderd, met een vergrootglas is duidelijk te zien dat dit niet erg nauwkeurig gedaan is. De signatuur kan hoogstwaarschijnlijk als verzinsel worden afgedaan, één kanttekening moet er toch bij geplaatst worden.
Vanwege de slechte overschildering van de cijferring is te zien dat dezelfde signatuur er op de vorige beschildering ook al stond. Aangenomen dat een beschilderde cijferring wel een jaar of 50-60 mee gaat (zeker wanneer de schildering achter glas zit), zou de vorige beschildering er al wel zo’n 100-120 jaar geleden op gezet moeten zijn. De kanttekening betreft de motieven om een klok meer waard te maken door er een valse signatuur op de zetten; deze motieven waren in die tijd nog nauwelijks aanwezig, zeker gezien het feit dat het hier niet om een luxe Amsterdammertje gaat.
Röntgenfoto’s zouden meer duidelijkheid kunnen geven over de beschildering en de signatuur.
Vanwege de slechte overschildering van de cijferring is te zien dat dezelfde signatuur er op de vorige beschildering ook al stond. Aangenomen dat een beschilderde cijferring wel een jaar of 50-60 mee gaat (zeker wanneer de schildering achter glas zit), zou de vorige beschildering er al wel zo’n 100-120 jaar geleden op gezet moeten zijn. De kanttekening betreft de motieven om een klok meer waard te maken door er een valse signatuur op de zetten; deze motieven waren in die tijd nog nauwelijks aanwezig, zeker gezien het feit dat het hier niet om een luxe Amsterdammertje gaat.
Röntgenfoto’s zouden meer duidelijkheid kunnen geven over de beschildering en de signatuur.
De wijzers van de klok zijn discutabel, ze zijn wel oud en van Hollands model, maar de uurwijzer is duidelijk te lang.
Uurwerk
Zoals eerder vermeld doet het prachtige uurwerk (afbeelding 2 en 4) in eerste instantie Hollands aan, toch blijken er een flink aantal kenmerken ongebruikelijk te zijn.
Afbeelding 4 |
De slagwerklichter komt vanaf de linkerzijde van het uurwerk en de zaagpal vanaf de rechterzijde, hetgeen zeer ongebruikelijk is bij Hollandse platine uurwerken. Het kwartierslagwerk werkt op de gebruikelijke manier met een getrapte zaag en iets naar binnen staande uitlichtpennen op het minuutrad. Afbeelding 5 geeft de getrapte zaag en mooi versierde slagwerkonderdelen weer.
Afbeelding 5 |
Opvallend is ook dat de klok middels beide grondraden op te trekken is. De palling van het optrekmechanisme van het gaande werk is weliswaar niet origineel maar oudere slijtsporen geven aan dat op het grondrad van het slagwerk ooit hetzelfde mechanisme heeft gezeten als dat van het slagwerk. Dat de klok ooit 2 gewichten gehad zou hebben, lijkt ook al niet voor de hand te liggen daar het gewicht voor de slagwerktrein 2 keer zo snel zou zakken als het gewicht voor het gaande werk.
Opmerkelijk zijn verder de armpjes die aan de assen van de belhamers zitten, deze zijn rond van vorm in plaats van de gebruikelijke rechthoekige vorm.
De Looptijd van de klok is 66 uur bij een opgehangen hoogte van 210cm (gemeten tot centrumas). Dit betekend grofweg dat het gewicht zo’n 75cm per 24 uur zakt.
Opmerkelijk zijn verder de armpjes die aan de assen van de belhamers zitten, deze zijn rond van vorm in plaats van de gebruikelijke rechthoekige vorm.
De Looptijd van de klok is 66 uur bij een opgehangen hoogte van 210cm (gemeten tot centrumas). Dit betekend grofweg dat het gewicht zo’n 75cm per 24 uur zakt.
Het wekkermechanisme bevindt zich zoals gebruikelijk aan de rechterzijde van het uurwerk en is, vertikaal gezien, in het midden van het uurwerk geplaatst. Dezelfde versiering als bij de voortrein in de vorm van krullen zijn hier aanwezig.
De belsteunen (te zien in afbeelding 4) zijn ook nog het vermelden waard, deze hebben een soort schouders die over de rand van de platines steken en de belsteun extra stabiliteit geven.
De belsteunen (te zien in afbeelding 4) zijn ook nog het vermelden waard, deze hebben een soort schouders die over de rand van de platines steken en de belsteun extra stabiliteit geven.
De tandaantallen van het uurwerk zijn in afbeelding 6 weergegeven.
Afbeelding 6 |
Herkomst en Datering
Rest nu nog de moeilijke taak om de klok een herkomst en datering te geven. Is er vergelijkingsmateriaal voorhanden??
Er zijn de schrijver twee klokken bekend die qua kast redelijke gelijkenis vertonen met de hier beschreven klok maar de gelijkenis qua uurwerk is beperkt. Beide klokken hebben een soortgelijke kast die met name qua staart grote gelijkenis vertonen en een beschilderde wijzerplaat hebben. Alle twee de klokken hebben een platine uurwerk maar zijn minder rijk uitgevoerd, hebben bovendien geen zaagslagwerk en hebben de treinen niet naast elkaar maar achter elkaar.
Bij één van deze klokken is bij restauratie een signatuur te voorschijn gekomen, te weten “P. Mensenbour a Groningen”. Philip Mensenbour wordt vermeld in 1739 en1762 in de stad Groningen, van hem is ook een staande klok bekend.
Van de andere klok is de maker en herkomst onbekend en dit is nu juist de klok die de meeste gelijkenis vertoond.
Bij één van deze klokken is bij restauratie een signatuur te voorschijn gekomen, te weten “P. Mensenbour a Groningen”. Philip Mensenbour wordt vermeld in 1739 en
Van de andere klok is de maker en herkomst onbekend en dit is nu juist de klok die de meeste gelijkenis vertoond.
Het merendeel van de bijzondere kenmerken, met name die van het uurwerk komen ook wel voor bij andere makers, maar deze lopen qua geografie zo uiteen dat hier geen conclusie aan verbonden kan worden. Één ding hebben de gevonden vergelijkingen wel gemeen; ze zijn allemaal gevonden bij provinciale makers. Afbeelding 7 geeft een overzicht van de gevonden overeenkomsten met andere makers.
Kortom, een definitieve conclusie qua herkomst kan gezien het summiere vergelijkingsmateriaal niet getrokken worden. Dat de klok een provinciale herkomst heeft, lijkt houdbaar maar dat de klok waarschijnlijk uit Friesland of Groningen komt, is meer een gevoelskwestie. Kijkend naar de feiten is ook een andere provinciestad niet uit te sluiten.
De datering is ook geen uitgemaakte zaak, maar er zijn wel uiterlijke en technische kenmerken die een richting geven, denk aan de vorm van de kap, de versieringen aan de slagwerkonderdelen en de geschroefde latches. Een voorzichtige datering; het midden van de 18e eeuw lijkt hier op z’n plaats.
Mocht u na het lezen van dit artikel aanvullingen en of opmerkingen hebben dan ben ik uiteraard geïnteresseerd deze te vernemen.
Met dank aan
Michiel van Hees, Herman Horselenberg en Hans Kreft voor het advies en meedenken
Bronnen
De Nederlandse Staande klok, J. Zeeman